25 overzicht van een stuk oude stad Khiva

 

Onze route door Oezbekistan 

   

Om ons heen staan hekken van maar liefst 3 meter hoog. Bewakers lopen rond met getrainde honden. Langzaam rijden we van het Turkmeense grenskantoor naar het Oezbeekse grenskantoor: een paar meter niemandsland. Het hek gaat open, Buca moet door een diepe bak met water rijden (ontsmetting?). Opnieuw worden we omringd door hekken. Militairen wijzen waar we Buca moeten parkeren. We worden gemaand om uit te stappen. Niet alleen Saskia, maar ditmaal wordt ook Emiel weggestuurd. Het hek gaat dicht. Buca is voor even onbereikbaar.

Dat dit op ons beiden overkomt als een inbeslagname voelt niet goed. Saskia speelt dat ze iets vergeten is en maakt een paar onhandig gespeelde gebaren naar de militair. De militair schiet in de lach, maakt het hek open en geeft Saskia alle ruimte om te rommelen in de auto. Terwijl Saskia in de auto zit maakt Emiel contact met dezelfde militair. Het ijs is gebroken.

 

Een paar uur later klimmen we weer in de auto. Opnieuw worden we overvallen door een onbehaaglijk gevoel. Net daarvoor hebben we een aantal formaliteiten geregeld. We moesten een verklaring afleggen van wat we bij ons hebben (heeft u nucleaire wapens of een raket bij u?). De autopapieren werden streng gecontroleerd en omdat alle stappen veel tijd kosten krijgen we na een paar uur toestemming om verder te rijden. “Zijn we hier klaar?” “Jullie mogen nu Oezbekistan in, goede reis.”

Enigszins verbouwereerd zitten we in de auto. Voor het eerst tijdens onze reis hebben we niets betaald aan de grens. Helemaal niets, nul euro. Geen wegenbelasting, geen verzekering, geen toeslagen, niks! Even blijven we langzaam rijden, verwachten dat er toch nog een loketje komt. Natuurlijk weten we dat we verplicht zijn om een verzekering af te sluiten. Ach, dat lossen we later dan wel op.

 

Khiva

24 zelfs in het historische centrum wordt volop geklust

Op het moment dat we Khiva binnenrijden, komen we op een prachtig stukje zijderoute. Khiva, Bukhara, Samarkand, stuk voor stuk steden die deze rijke geschiedenis uitstralen. Er zijn maar weinig steden aan de zijderoute die zo mooi bewaard zijn gebleven en waar de sfeer zo makkelijk te vangen is. We hebben foto’s gezien en zijn daarom al wat voorbereid, maar als we in het centrum lopen vallen we stijl achterover.

 

De oude stad is volledig omsloten door een bijna burchtachtige muur. Net voorbij de poort staat een grote karavanserai. In vroegere tijden streken de karavanen hier neer om bij te komen van een lange tocht door de vrij ondoordringbare woestijn. Steden zoals Khiva waren ontmoetingsplaatsen van handelaren en overslagplaatsen van handelswaar. Hier kochten en verkochten de handelaren hun waar aan anderen, die vervolgens de goederen vervoerden naar een volgende stad. De meeste karavanen legden deeltrajecten van deze beroemde zijderoute af.

 

We trekken de stad in, lopen door een labyrint van smalle straatjes, trapje op-trapje af, hoge poorten onder een rijk bewerkte bogen, traliewerken voor de ramen, zandkleurige muren, geheimzinnige binnenplaatsen versierd met blauw gekleurd mozaiek in ingewikkelde motieven. Leefden daar de machtige Khans met hun harems? Wat een boel Koranscholen, moskeeën, minaretten, mausolea, badhuizen. Kinderen vragen onze aandacht, ze hebben een prulletje in hun handen en willen dat wel ruilen voor een paar dollar. Zij zijn niet de enige. Met het overdadige aanbod van keramiek, hoedjes en de nooit ontbrekende zijden sjaaltjes voelen we dat het toerisme hier business is. Maar wat is die stad intact. Dan is er weer ruimte, een brede straat, een vergezicht, een doorkijk. Wat een geweldige in motieven gemetselde toren, geknipt metselwerk, het lijken wel roosjes. Mijn hemel -nu worden we pas echt verliefd- het zachte licht van de invallende duisternis. Zwak licht verlicht de straten, het aan-knopje van de mystieke oosterse sfeer. De zijderoute, wat een spektakel! Waar is de nuchterheid? We verliezen ons in een prachtige droom.

 

Op weg naar het Aralmeer

25 1 Oezbeeks geld, 1 Sum is € 0.0004509, het grootste biljet in Oezbekistan is 1.000 Sum waard, dus zo'n 45 cent !!!!

"Doe mij maar een pondje geld, of nee, doe toch maar een kwart metertje.”

Als twee maffiabazen kijken we naar het resultaat van onze zojuist met succes afgeronde onderhandelingen. Voor ons liggen vette stapels geld op tafel.

Omdat het in Oezbekistan niet zo goed mogelijk is om geld te pinnen wisselen we tegen de hoogste koers die we die dag aangeboden krijgen dollars en euro’s. Er zijn officiële wisselloketjes, maar de prijzen op de zwarte markt zijn een stuk gunstiger.

De receptionist van ons hotel kent wel een mannetje. “How much” vraagt hij, als hij de hoorn van de haak neemt om zijn mannetje te bellen.

Tsja… how much…. Wat gaan we ongeveer gebruiken? Eten, drinken, diesel. Ohja.. er was misschien een probleem met diesel in Oezbekistan, op weg naar Khiva zagen we immers lange rijen auto's voor de tankstations staan! De receptionist vindt onze vraag naar diesel geestig en vertelt schaterlachend dat er in Oezbekistan nooit een gebrek aan brandstof is. "Het zit hier zelfs in de grond! Misschien is het hier in de stad bij een paar tankstations op, maar buiten de stad hebben ze echt genoeg.”

 

Even later loopt een man met een leren jack het hotel binnen. Met een discreet knikje wijst de receptionist dat dit zijn mannetje is. In jaszakken, broekzakken, binnenzakken, blousezakken, overal vindt de man stapels en stapels geld. In een handomdraai tovert hij een berg Sums op de tafel in de hotellobby die hij voor een –vonden wij- bescheiden bedrag aan dollars en euro’s achterlaat. We zien de man de berg geld natellen, in een recordtijd raast hij er doorheen. Dan verzoekt hij ons om het na te tellen. Eén, twee, drie, vier..... De man ziet onze hopeloze teltechniek en begint om de tijd te doden een praatje met de receptionist. Vijf, zes, zeven, acht…..

Er zijn maar twee biljetten in Oezbekistan: 500 en 1000 Sum. Het grootste biljet 1000 Sum is ongeveer € 0,45 waard, dus we tellen ons suf en voelen ons miljonairs. Veel meer dan zo’n € 15,- krijgen we niet in onze portemonnee geperst zonder dat onze kontzakken uitscheuren, waar laten we de rest?

 

28 kilometers en kilometers file voor de tankstations zonder benzine of diesel

De stad uitrijdend zien we opnieuw lange rijen voor de tankstations. We vinden het een beetje vreemd om te geloven dat hier automobilisten in lange files voor een tankstation gaan staan wachten, terwijl de diesel op een steenworp afstand in overvloed vloeit, maar we geven de receptionist het voordeel van de twijfel. Zonder er nog ernstig over na te denken verlaten we de stad en gaan we op weg naar het noordwestelijk gelegen Aralmeer. Een tochtje van circa 400 km.

 

Over matig onderhouden asfaltwegen zoeken we onze weg. Langzaam trekt een eentonig beeld van saaie zandvlaktes, grauwe kleuren, aan ons voorbij.

Op de wegen zien we opvallend veel moderne maar vooral heel kleine auto’s. Vooral de Daewoo Matiz is favoriet en wordt door veel chauffeurs gebruikt als taxi. Dan valt ons oog op de enorme gastanks, die in een rijtje bovenop bussen zijn gemonteerd en in koppels op en onder de vrachtwagens zijn bevestigd. Vrijwel geen auto, dat geldt ook voor de bussen en vrachtwagens, laat een spoor van dampende uitlaatgassen na. “Shit….. ze rijden hier op gas, zal dát de reden zijn waarom we zo moeilijk aan diesel komen?”

 

27 putholes, ja soms treffen wij ook een gat in de weg, gelukkig stopte Saskia net op tijd, want hier omheen rijdend tref je toch de volgende

Bij Nukus, de laatste grote stad voor het Aralmeer vragen we naar de kortste weg naar Moynaq, een dorpje met haven dat in vroegere tijden nog aan het Aralmeer lag.

Het verwaarloosde asfalt waar we tot aan Nukus over reden wordt erbarmelijk slecht. We rijden op een soort dijken en we moeten oppassen dat we niet met huid en haar verslonden worden door de gaten in de weg. Op één plek stapt Saskia uit de auto en springt in één van de gaten. Door op een voetstukje te gaan staan lukt het haar om boven het gat uit te steken. Een stapje opzij en ze verdwijnt volledig in het gat. Bijzonder is het dat er plekken zijn waar de weg ongehavend lijkt, terwijl het zand onder het asfalt volledig weggeslagen is en het wachten is totdat de eerste automobilist de afgrond inzakt.

Na 170 km, op slechts 35 kilometer van Moynaq verwijderd, staan we voor een onoverkomelijk probleem. De brug naar de overkant van de rivier is ingestort. Nu waren er al meer bruggen op onze route ingestort, moesten door het water rijden, maar dit keer staan we voor een serieuze rivier. Dé rivier die de grootste en belangrijkste wateraanvoerroute is van het Aralmeer. Tegen onze verwachting in is het geen klein straaltje water dat naar het Aralmeer sijpelt. Het meer is immers uitgedroogd door het gebrek aan water.

Er zit niets anders op dan het hele traject tot bijna in Nukus opnieuw af te leggen. Dat is de eerste plek waar we de rivier over kunnen steken. Opnieuw slalommen we, weliswaar over een andere weg tussen de gaten door.

 

Het Aralmeer

Een dag later bereiken we uiteindelijk de havenplaats Moynaq.

Natuurlijk zoeken we eerst naar een gestrand schip. We rijden voorzichtig om een groep kamelen heen en zakken langzaam af het oorspronkelijke, nu stoffige meer in.

Naast het eerste schip parkeren we Buca, stappen uit en lopen over de bodem van het voormalige meer dat in 1962 nog het 4e grootste meer, de 4e grootste inlandse watermassa ter wereld was. Anno 2010 is de watermassa met maar liefst 90% geslonken en is de afstand tussen Moynac en het water nu meer dan 150 km.

27 ook dit schip drijft niet meer

Naast dit schip ligt een tweede schip en verderop zien we een reeks schepen liggen.

We zijn op een kerkhof beland, een schepenkerkhof. Een groot deel is inmiddels verkocht als schroot.

Even later keren we terug naar de hoge kade. Vanaf daar kunnen we het water niet zien, toch kunnen we de neiging niet bedwingen om in de verte in te turen. Wat we vanaf de hoge kade zien is een eindeloze vlakte met zand dat door de wind de vorm van kabbelende golven heeft aangenomen.

 

Terwijl we naar de vlakte staan te turen komt een man naast ons staan. Met een paar gebaren maakt hij ons duidelijk dat hij visser was. Zijn huid is gelooid door de zon en de wind en ook hij staart onafgebroken in het oneindige. Hoe moeilijk is het voor te stellen wat hem en zijn dorpsgenoten is overkomen.

Het verhaal doet de ronde dat Stalin het niet kon verkroppen dat het katoen dat voor de militaire uniformen gebruikt werd afkomstig was uit landen waar het verwerpelijke kapitalisme heerste. Het katoen moest op Sovjetbodem geteeld worden. Het gevolg van dit besluit is eenvoudig uit te tekenen. Oezbekistan krijgt de opdracht om katoenplantages aan te leggen. Om het dorstige witte gewas te voorzien van water wordt er zoveel aan de rivieren onttrokken dat de toevoer van water naar het Aralmeer niet meer voldoende is. De irrigatiekanalen lekken ook nog eens erg. Langzaam neemt de omvang van het meer af. Door verdamping ‘dikt’ het water in, de visstand neemt af omdat vissen het steeds hoger wordende zoutniveau niet pruimen. Langzaam sterft het meer en sterven de vooruitzichten van de mensen die generaties lang met trots op en lags het meer werkten.

 

27 Muynak, het vissersdorp (zie vis) dat nu 150 km van het Aralmeer af ligt door de verdroging

Tot overmaat van ramp trekt het water zover terug dat het eiland, dat sinds 1948 door de Sovjet Unie gebruikt werd om er biologische wapens te ontwikkelen en o.a. in de open lucht te testen, in contact komt met het vasteland. Inmiddels is het meeste van de ruim 100-200 ton miltvuurbacterie die onbeheerd achterbleef op het eiland verwijderd door Amerikaanse militairen.

 

De bodem van het Aralmeer is vervuild geraakt door het landbouwgif dat voor de katoenteelt wordt gebruikt. Duidelijk is ook dat het klimaat door het sterk terugtrekkende water veranderd is in een woestijnklimaat, wat als gevolg heeft dat er gemiddeld eens per week een fikse zandstorm woedt. Stormen die jaarlijks 75 miljoen ton vervuild zand optillen en in een cirkel van 1000 kilometer blazen naar landen als Georgië, Azerbeidjaan.

Wat nu nog rest van de haven van moynac zijn de drooggevallen schepen die langzaam wegroesten en de visfabrieken die er verlaten en ontzield bij staan. De meeste mensen in dit gebied hebben het bittere vooruitzicht op medisch getob.

Voor de visser die naast ons staat zijn deze veranderingen niet geleidelijk over opvolgende generaties geschied. Nee, dat is in minder dan 30 jaar gebeurd.

Klik even door naar deze pagina waar we overzichtskaart en satelietbeeld hebben gezet van het krimpen van de Aralzee en een filmpje dat we naar een boot rijden.

 

Ondanks de enorme tocht die we moesten maken om het Aralmeer te bereiken, willen we deze plek graag snel verlaten. De mogelijkheid om met Buca door het meer de afstand van 150 km te overbruggen om het water te kunnen zien, laten we aan ons voorbij gaan. We worden somber van het dorpje dat zoveel verval en uitzichtloosheid uitstraalt.

 

 

De verboden schatten van Nukus

Op de terugweg van het Aralmeer bereiken we voor de derde keer de stad Nukus. We verdwalen hopeloos. Ons richtingsgevoel laat ons in de steek. We rijden door een stad die gesticht is door mensen met een onbedwingbare voorliefde voor beton. Grauwe brede wegen, kleurloze muren, troosteloos verlaten pleinen. Een deprimerend geheel in een dorre omgeving die nauw aansluit bij de sfeer die de stad uitstraalt: desolaat, troosteloos, verlaten.

 

28 dit museum met de verboden russische kunst kon blijven bestaan omdat het zover van Moskou af lag

“Wat heb je te zoeken in die zandbak?” Vrienden van Savitskiy snapten niet wat hem bezielde toen hij zijn koffers pakte om zich definitief in de stad Nukus te vestigen. Savitskiy was een artistieke man, een kunstliefhebber. Nukus was een vergeten en verlaten oord, ver weg van het oppermachtig regelende Moskou. Voor Savitskiy was dit de kans om dingen te doen die het Sovjet-daglicht niet konden verdragen. In 1966 opende hij er zijn museum.

In de grauwe straten valt het museum direct op. Het gebouw wijkt af. Is door zijn klassieke uitstraling met zuilenpartij bijna frivool, maar heeft door de dichte luiken en deuren en door het afgebladderd schilderwerk net als alle gebouwen in de omgeving de uitstraling van een verlaten oord.

 

In de veronderstelling dat het gebouw gesloten is trekken we hard aan de deur. Oeps, hij zwaait ver open. Als het personeel ons ziet ontstaat er rumoer. Een medewerker rent weg en komt even later terug met een oudere dame, de directrice van het museum. Niet veel later stroomt de hal vol met het personeel.

De teleurstelling druipt van de gezichten als we ze vertellen dat we speciaal naar Nukus zijn gereisd om de verboden schilderijen te bekijken. “De schilderijen zijn niet meer hier, ze zijn nu te zien in het nieuwe gebouw, een paar straten verderop”.

“Maar”, zegt de vrouw, “Je kunt Nukus niet verlaten zonder dit museum gezien te hebben. Dit is een bijzonder museum. Dit is het beste museum van de hele wereld!”

We schieten bijna in de lach, maar kunnen het nog net op tijd inhouden als we zien hoe serieus ze het menen. “Kunt u ons vertellen wat dit museum zo bijzonder maakt?”

 

We wachten het antwoord niet af, kopen een kaartje en volgen de vrouw die trots voor ons uit het museum inloopt. We lopen door krakkemikkige kamers, volgestouwd met opgezette dieren (zo ook de laatste Kaspische Tijger…) en klederdrachten. Aan de muren hangen sterk verouderde foto’s van de lokale helden. Fabrieksdirecteuren, sporthelden en jong sporttalent. Allen behangen met kilo’s medailles.

 

28 de wilde beesten toen de aralzee nog geen heel klein meertje was

We zien uitleg op vergeelde papiertjes in een stijl die zelfs in deze omgeving gedateerd en verouderd moet zijn. Zelfs de ongeloofwaardige sovjetstatistieken, representatief voor het altijd succesvolle Sovjetbeleid, zijn na 18 jaar onafhankelijkheid nog steeds niet verwijderd.

 

Savitskiy kon de lokale autoriteiten met eenvoudige smoesjes om de tuin leiden en vulde een afdeling met schilderkunst die overal in de Sovjet Unie verboden was. Het lukte hem zelfs om werk van verbannen kunstenaars te exposeren. Schetsen op lucifersdoosjes, gemaakt door verbannen kunstenaars, werden de kampen uitgesmokkeld en werden via omslachtige routes bij Savitskiy bezorgd. Hij exposeerde ze met de smoes dat het kunst uit de concentratiekampen van de Tweede Wereldoorlog betrof.

 

Voordat we het museum verlaten vragen we aan de vrouw of het nieuwe kunstmuseum, waar de kunstcollectie die voorheen in dit allerbeste museum hing naar toe is verhuisd, ook een goed museum is. “Oh” zegt ze, ze schrikt ervan dat ze zich niet heeft gerealiseerd dat het nieuwe kunstmuseum de hiërarchie van de beste musea ter wereld heeft verstoord. Ze hervat zich snel, “Het kunstmuseum is ook een heel erg goed museum. Wíj zijn het beste museum ter wereld, maar misschien is dat museum nog een tikkeltje beter. Misschien is het kunstmuseum nu wel het allerbeste museum ter wereld.”

Na het zien van de statistieken, medailles en andere onwaarheden geloven we dat ze vanuit de aan haar voorgeschotelde werkelijkheid de oprechte waarheid spreekt.

 

 “Snap jij nou wat hier verboden aan is?” Als we dan eindelijk bij de verboden schilderijen staan, kijken we elkaar onthutst aan. We herkennen de verborgen boodschap niet, die voor de leiders aanleiding was om de makers van de schilderijen naar afgelegen oorden te verbannen om ze daar te laten sterven in barre omstandigheden. We lopen er rustig voorbij zonder enig gevoel of inzicht wat er ‘fout’ aan is. Ze zijn best mooi hoor, dat is het niet.

We pakken de informatiebrochure en lezen onthutst de aanwijzingen: de ogen van de kunstige koe lijken op een dubbelloops geweer waarmee de machtige USSR geraakt wordt. De staart met erboven de zon staat gelijk aan het wegvegen van de Sovjet Unie van de aardbol. 

 

Bukhara

Na een tocht door een dorre woestijn rijden we opnieuw een sprookjesachtig oud stadscentrum binnen. We zijn in Bukhara, een stad die inmiddels meer dan 2000 jaar bewoond wordt.

 

29 Buhkara of Buxoro, Oezbekistan, Heilige religeuze oude stad, ook aan de Zijderoute

Op religieus gebied is Bukhara door de eeuwen heen belangrijk geweest. Zelfs nu na een lange atheïstische periode, wordt deze stad nog gezien als de heiligste plek in Centraal Azië. In het oude centrum zijn maar liefst 300 moskeeën en 100 madrassa’s -Koranscholen- te vinden.

Bukhara is voor ons geen stad van lange wandeltochten. Het is de stad van het urenlang zitten en rondkijken. Turen naar de immens grote, druk betegelde en rijk bewerkte façades. We kijken niet alleen naar de mooie bouwwerken, maar gluren ook naar de Oezbeekse mensen. Vrouwen met kleurrijke gewaden, hun lange zwarte haren golven onder bonte hoofddoekjes uit. Mannen met lange baarden. De baarden van de oudjes die naast ons zitten zijn spierwit. Mooie ronde hoedjes sluiten nauw aan rond de kruin van hun hoofd. Karakteristieke door de zon gekleurde koppen. Diepe rimpels tekenen het gezicht. Gouden tanden ontbreken in geen enkel gebit.

 

Eén van onze favoriete bouwwerken is de Kalon minaret. De minaret der minaretten in Bukhara, gebouwd in 1127. Een bouwkundig wonder.

En waarom die toren er nog staat? Djengis Khan viel bijna steil achterover. Op zijn steppelanden had hij nog nooit zoiets hoogs gezien. Zijn Kalpak (Mongoolse hoed) viel op de grond en terwijl hij hem opraapte beval hij deze toren te sparen. De rest van stad en land werd net zo plat gewalst als alle andere veroverde steden.

  

29 Kalon Minaret, zo hoog en magnifiek dat Djengis Khan zijn hoed afviel toen hij omhoog keek, en de toren daarom spaarde

Het dieselpeil in onze tanks heeft door ons bezoek aan de Aralmeer een forse duik gemaakt. De tocht die we zelf langs een aantal tankstations maken blijft zonder succes. We stranden telkens op een onverschillig ‘Njet’.

 

Omdat we ons in Oezbekistan verplicht regelmatig moeten melden bij de politie slapen we regelmatig in een hotel dat deze melding voor ons kan wil doen. Ook in Bukhara slapen we in een hotel. Nu het ons zelf niet lukt om diesel te krijgen, proberen we het via ons hotel te regelen.

De volgende ochtend zien we de eigenaresse. Tot dat moment heeft zij zich slechts zijdelings bemoeid met onze vraag, maar nu loopt ze opgetogen op ons af om te informeren of we al diesel hebben. “Heeft mijn medewerker geen diesel gevonden?” Geïrriteerd loopt ze de ontbijtzaal uit, even later zien we haar druk telefonerend achter de balie zitten. Voor haar ligt een blad dat ze vol geschreven heeft met plaatsen waar ze volgens haar diesel verkopen. “Niets! Ik heb nog helemaal niets kunnen vinden. Nergens hebben ze diesel” “Maar ik vind diesel, kom alsjeblieft over een uur terug”

Een paar uur later volgen we in hoog tempo de echtgenoot van de eigenaresse die in een noodvaart voor ons uit rijdt. Niet veel later staan we voor een groot gesloten hek. Daarachter staan autobussen van het staatsbusbedrijf.

De echtgenoot voert een paar amicale gesprekjes. Alles verloopt even vriendelijk. Op gemoedelijke wijze worden we naar een antieke pomp begeleid. “Jullie krijgen 80 liter, genoeg om Samarkand mee te bereiken", maken ze ons met handgebaren duidelijk. "In Samarkand kun je weer tanken. Daar is volop diesel”. Dat we dat vaker gehoord hebben, houden we ditmaal voor ons.

 

 

Voor deel 2 klik door op 'verder' rechtsonder de pagina.

 

 

 

 

 

Verder